Vrijdagnacht +- 1.00 uur
Jezus verhoord door Annas en Kajafas
De bende dan, en de overste over duizend,
en de dienaars der Joden namen Jezus gezamenlijk, en bonden Hem;
En leidden Hem
henen, eerst tot Annas; want hij was de vrouws vader van Kajafas, welke
deszelven jaars hogepriester was. Kajafas nu was
degene, die den Joden geraden had, dat het nut was, dat één Mens voor het volk
stierve. (Johannes 18:12-14)
De hogepriester dan vraagde Jezus van Zijn
discipelen, en van Zijn leer.
Jezus antwoordde hem: Ik heb
vrijuit gesproken tot de wereld; Ik heb allen tijd geleerd in de synagoge en in
den tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkomen; en in het verborgen heb
Ik niets gesproken.
Wat ondervraagt gij Mij?
Ondervraag degenen, die het gehoord hebben, wat Ik tot hen gesproken heb; zie,
dezen weten, wat Ik gezegd heb.
En als Hij dit zeide, gaf een van de dienaren, die daarbij stond, Jezus een kinnebakslag, zeggende: Antwoordt Gij alzo den hogepriester?
En als Hij dit zeide, gaf een van de dienaren, die daarbij stond, Jezus een kinnebakslag, zeggende: Antwoordt Gij alzo den hogepriester?
Jezus antwoordde hem: Indien Ik kwalijk
gesproken heb, betuig van het kwade; en indien wel, waarom slaat gij Mij? (Johannes 18:19-23)
Jezus voor de Hoge Raad
En zij leidden Jezus henen tot den hogepriester; en bij hem vergaderden al de overpriesters, en de ouderlingen, en de schriftgeleerden (Marcus 14:53)
En zij leidden Jezus henen tot den hogepriester; en bij hem vergaderden al de overpriesters, en de ouderlingen, en de schriftgeleerden (Marcus 14:53)
En Simon Petrus
volgde Jezus, en een ander discipel. Deze discipel nu was den hogepriester
bekend, en ging met Jezus in des hogepriesters zaal.
En Petrus stond buiten aan de deur. De andere discipel dan, die den hogepriester bekend was, ging uit, en sprak met de deurwaarster, en bracht Petrus in. (Johannes 18:15-16)
En zij grepen Hem en leidden Hem weg, en brachten Hem in het huis des hogepriesters. En Petrus volgde van verre. (Lukas 22:54)
En Petrus volgde Hem van verre, tot binnen in de zaal des hogepriesters, en hij was mede zittende met de dienaren, en zich warmende bij het vuur.
En de overpriesters, en de gehele raad, zochten getuigenis tegen Jezus, om Hem te doden, en vonden niet.
Want velen getuigden valselijk tegen Hem, en de getuigenissen waren niet eenparig.
En enigen, opstaande, getuigden valselijk tegen Hem, zeggende:
Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen een anderen, zonder handen gemaakt, bouwen.
En ook alzo was hun getuigenis niet eenparig.
En de hogepriester, in het midden opstaande, vraagde Jezus, zeggende: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U?
Maar Hij zweeg stil, en antwoordde niets. Wederom vraagde Hem de hogepriester, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Christus, de Zoon des gezegenden Gods?
En Jezus zeide: Ik ben het. En gijlieden zult den Zoon des mensen zien zitten ter rechterhand der kracht Gods, en komen met de wolken des hemels.
En de hogepriester, verscheurende zijn klederen, zeide: Wat hebben wij nog getuigen van node?
Gij hebt de godslastering gehoord; wat dunkt ulieden? En zij allen veroordeelden Hem, des doods schuldig te zijn.
En sommigen begonnen Hem te bespuwen, en Zijn aangezicht te bedekken, en met vuisten te slaan, en tot Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaars gaven Hem kinnebakslagen.
(Marcus 14: 54-65)
En vele andere dingen zeiden zij tegen Hem, lasterende. (Lukas 22:65)
En Petrus stond buiten aan de deur. De andere discipel dan, die den hogepriester bekend was, ging uit, en sprak met de deurwaarster, en bracht Petrus in. (Johannes 18:15-16)
En zij grepen Hem en leidden Hem weg, en brachten Hem in het huis des hogepriesters. En Petrus volgde van verre. (Lukas 22:54)
En Petrus volgde Hem van verre, tot binnen in de zaal des hogepriesters, en hij was mede zittende met de dienaren, en zich warmende bij het vuur.
En de overpriesters, en de gehele raad, zochten getuigenis tegen Jezus, om Hem te doden, en vonden niet.
Want velen getuigden valselijk tegen Hem, en de getuigenissen waren niet eenparig.
En enigen, opstaande, getuigden valselijk tegen Hem, zeggende:
Wij hebben Hem horen zeggen: Ik zal dezen tempel, die met handen gemaakt is, afbreken, en in drie dagen een anderen, zonder handen gemaakt, bouwen.
En ook alzo was hun getuigenis niet eenparig.
En de hogepriester, in het midden opstaande, vraagde Jezus, zeggende: Antwoordt Gij niets? Wat getuigen dezen tegen U?
Maar Hij zweeg stil, en antwoordde niets. Wederom vraagde Hem de hogepriester, en zeide tot Hem: Zijt Gij de Christus, de Zoon des gezegenden Gods?
En Jezus zeide: Ik ben het. En gijlieden zult den Zoon des mensen zien zitten ter rechterhand der kracht Gods, en komen met de wolken des hemels.
En de hogepriester, verscheurende zijn klederen, zeide: Wat hebben wij nog getuigen van node?
Gij hebt de godslastering gehoord; wat dunkt ulieden? En zij allen veroordeelden Hem, des doods schuldig te zijn.
En sommigen begonnen Hem te bespuwen, en Zijn aangezicht te bedekken, en met vuisten te slaan, en tot Hem te zeggen: Profeteer! En de dienaars gaven Hem kinnebakslagen.
(Marcus 14: 54-65)
En vele andere dingen zeiden zij tegen Hem, lasterende. (Lukas 22:65)
De
verloochening van Petrus
De dienstmaagd dan, die de deurwaarster was, zeide tot Petrus: Zijt ook gij niet uit de discipelen van dezen Mens? Hij zeide: Ik ben niet.
En de dienstknechten
en de dienaars stonden, hebbende een kolenvuur gemaakt, omdat het koud was,
en warmden zich. Petrus stond bij hen, en warmde zich.
|
(Johannes 18:17-18)
En als Petrus beneden in de zaal was, kwam een van de dienstmaagden des hogepriesters;
En ziende Petrus zich warmende, zag zij hem aan, en zeide: Ook gij waart met Jezus den Nazaréner.
Maar hij heeft het geloochend, zeggende: Ik ken Hem niet, en ik weet niet, wat gij zegt. En hij ging buiten in de voorzaal, en de haan kraaide.
En de dienstmaagd, hem wederom ziende, begon te zeggen tot degenen, die daarbij stonden: Deze is een van die. (Marcus 14:66-69)
En hij loochende het wederom met een eed, zeggende: Ik ken den Mens niet. (Matt 26:72)
Maar hij loochende het wederom. En een weinig daarna, die daarbij stonden, zeiden wederom tot Petrus: Waarlijk, gij zijt een van die; want gij zijt ook een Galileeër, en uw spraak gelijkt.
En hij begon zichzelven te vervloeken en te zweren: Ik ken dezen Mens niet, Dien gij zegt.
En de haan kraaide de tweede maal; en Petrus werd indachtig het woord, hetwelk Jezus tot hem gezegd had: Eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En hij, zich van daar makende, weende. (Marcus 14:70-72)
En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk. (Mattheus 26:75)
En als Petrus beneden in de zaal was, kwam een van de dienstmaagden des hogepriesters;
En ziende Petrus zich warmende, zag zij hem aan, en zeide: Ook gij waart met Jezus den Nazaréner.
Maar hij heeft het geloochend, zeggende: Ik ken Hem niet, en ik weet niet, wat gij zegt. En hij ging buiten in de voorzaal, en de haan kraaide.
En de dienstmaagd, hem wederom ziende, begon te zeggen tot degenen, die daarbij stonden: Deze is een van die. (Marcus 14:66-69)
En hij loochende het wederom met een eed, zeggende: Ik ken den Mens niet. (Matt 26:72)
Maar hij loochende het wederom. En een weinig daarna, die daarbij stonden, zeiden wederom tot Petrus: Waarlijk, gij zijt een van die; want gij zijt ook een Galileeër, en uw spraak gelijkt.
En hij begon zichzelven te vervloeken en te zweren: Ik ken dezen Mens niet, Dien gij zegt.
En de haan kraaide de tweede maal; en Petrus werd indachtig het woord, hetwelk Jezus tot hem gezegd had: Eer de haan tweemaal gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En hij, zich van daar makende, weende. (Marcus 14:70-72)
En terstond kraaide de haan; en Petrus werd indachtig het woord van Jezus, Die tot hem gezegd had: Eer de haan gekraaid zal hebben, zult gij Mij driemaal verloochenen. En naar buiten gaande, weende hij bitterlijk. (Mattheus 26:75)
Judas dood
Toen heeft Judas, die Hem verraden had, ziende, dat Hij veroordeeld was, berouw gehad, en heeft de dertig zilverenpenningen den overpriesters en den ouderlingen wedergebracht,
Zeggende: Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? Gij moogt toezien.
En als hij de zilveren penningen in den tempel geworpen had, vertrok hij, en heengaande verworgde zichzelven.
En de overpriesters, de zilveren penningen nemende, zeiden: Het is niet geoorloofd, dezelve in de offerkist te leggen, dewijl het een prijs des bloeds is.
En te zamen raad genomen hebbende, kochten zij daarmede den akker des pottenbakkers, tot een begrafenis voor de vreemdelingen.
Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds, tot op den huidigen dag.
Toen is vervuld geworden, hetgeen gesproken is door den profeet Jeremía, zeggende: En zij hebben de dertig zilverenpenningen genomen, de waarde des Gewaardeerden van de kinderen Israëls, Denwelken zij gewaardeerd hebben;
En hebben dezelve gegeven voor den akker des pottenbakkers; volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeft. (Mattheus 27: 3-10)
Toen heeft Judas, die Hem verraden had, ziende, dat Hij veroordeeld was, berouw gehad, en heeft de dertig zilverenpenningen den overpriesters en den ouderlingen wedergebracht,
Zeggende: Ik heb gezondigd, verradende het onschuldig bloed! Maar zij zeiden: Wat gaat ons dat aan? Gij moogt toezien.
En als hij de zilveren penningen in den tempel geworpen had, vertrok hij, en heengaande verworgde zichzelven.
En de overpriesters, de zilveren penningen nemende, zeiden: Het is niet geoorloofd, dezelve in de offerkist te leggen, dewijl het een prijs des bloeds is.
En te zamen raad genomen hebbende, kochten zij daarmede den akker des pottenbakkers, tot een begrafenis voor de vreemdelingen.
Daarom is die akker genaamd de akker des bloeds, tot op den huidigen dag.
Toen is vervuld geworden, hetgeen gesproken is door den profeet Jeremía, zeggende: En zij hebben de dertig zilverenpenningen genomen, de waarde des Gewaardeerden van de kinderen Israëls, Denwelken zij gewaardeerd hebben;
En hebben dezelve gegeven voor den akker des pottenbakkers; volgens hetgeen mij de Heere bevolen heeft. (Mattheus 27: 3-10)
*wordt vervolgd*
Geen opmerkingen:
Een reactie posten